Leven en werken van Jalal al-Din Rumi

Inhoud

1. Het leven van Rumi

2. De werken van Rumi

3. Analyse van enkele gedichten

3a. Rumi’s gedachten over God
3b. Enkele gedichten van Rumi uit de Masnavi

4. Vergelijking van het Soefisme met het Hindoeïsme

5. Literatuur



1. Het leven van Rumi

Jalal al-Din Rumi, die in het westen Rumi wordt genoemd, werd geboren in Balkh op 30 september 1207. Balkh, gelegen in het huidige Afghanistan, was destijds onderdeel van het Perzische rijk en een belangrijk centrum van Perzische cultuur. Zijn eigen naam was Mohammed met de titel Jalal al-Din ofwel heer. (lit 5). Vanaf de 15e eeuw werd hij Mawlawi (Turkse uitspraak: Mevlana = onze heer) genoemd, afgeleid van zijn titel Mulla-yirum (de geleerde meester van Anatolia). Sinds de 19e eeuw is zijn bekendheid in het westen gestadig gegroeid. Hier gebruikt met zijn naam Rumi, afkomstig van het Romeinse Anatolië. Zijn vader Mohammed ibn Hussain Khatibi, beter bekend als Baha’ al-Din Walad was een uitstekende Soefi meester. Vanaf ca. 1210 verlaat de familie en een groep volgelingen van zijn vader, de streek en trok naar het westen. Zeer waarschijnlijk was dat onder invloed van het dreigende gevaar van de Mongolen, die met hun leider Djhengis Khan, Perzië waren binnengevallen en daar een verschrikkelijke slachting onder de bevolking uitvoerden. Op deze tocht verbleef de groep regelmatig voor langere tijd in een bepaalde stad. De eerste stad was Nayshapur. Hier ontmoette Jalal al-Din de grote Perzische dichter Farid al-Din’Attar. Daarna trokken zij naar Bagdad, waar zij zeer gerespecteerd werden en veel theologen en Soefi’s ontmoetten. Via Mekka gingen ze naar Syrië waar ze een aantal jaar bleven wonen en waar Jalal al –Din klassieke Arabische dichtkunst schijnt te hebben gestudeerd. (lit.1 p.11)
Daarna trokken zij naar Anatolia, waarschijnlijk op uitnodiging van de heerser van het gebied.(lit.5) In eerste instantie vestigden zij zich in Karaman, waar de moeder van Jalal al-Din in 1225 overleed. Hier trouwde de achttienjarige Jalal al-Din en werd zijn eerste zoon geboren.

Een paar jaar later trok de familie naar de plaats Konya, gelegen in het huidige Turkije, waar men zich definitief vestigde. Konya, dat ook voorkomt in de Bijbel, in het boek Handelingen van de apostelen, was in die jaren een vredige thuishaven in de Islamitische wereld, die geteisterd werd door de invasie van de Mongolen. Konya en omgeving was het middelpunt van religieuze activiteiten. Dit was mede te danken aan de cultuur en religie, die de vele vluchtelingen meebrachten.


De vader van jalal al-Din Rumi werd professor aan één van de vele scholen in Konya. Toen hij in 1231 stierf, volgde Jalal al-Din Rumi hem op als leermeester. Hij was deskundig op het gebied van rechtsgeleerdheid, theologie en Soefisme had hij een groot aantal leerlingen. (lit.1) Op het gebied van het Soefisme werd hij door een oud leerling van zijn vader ingewijd in alle aspecten. Na de dood van de Sultan (1235) ontstond er een onrustige tijd als gevolg van het oprukken van de Mongolen, die ook een aantal steden in Oost-Anatolia hadden veroverd,. In die tijd zwierven er ook zogeheten derwisjen door het land. Vreemde mannen, vaak gekleed in dierenhuiden en met ijzeren ringen rond hun armen en in hun oren, met een geheel eigen Soefi traditie, die sterk afweek van de klassieke Soefi traditie.

In het jaar 1244 ontmoette Jalal al-Din Rumi de rondtrekkende derwisj Sham-i Tabrizi (“zon van het geloof”) (zie lit. 1 13). De ziel van Jalal al-Din Rumi stond in vuur en vlam voor deze jongeman, die hem inwijdde in het mysterie van de goddelijke liefde. Hij maakte kennis met extatische muziek, zang en dans en begon op een zeker moment zelf met het reciteren van gedichten zoals blijkt uit:

Sinds de vonk van de liefde in mijn hart ontvlamde,
Verslond ze alles in haar gloed!
Ik zette boeken en verstand aan de kant
En leerde gedichten, liederen en gezang.
( lit.1 p.14)


Zijn omgeving was echter minder gelukkig met de vreemde indringer, die zo’n grote invloed op de meester had. Op 5 december 1247 verdween Shams op geheimzinnige wijze en werd nooit meer teruggevonden. Aangenomen wordt dat hij vermoord is door jaloerse volgelingen. Rumi was geheel ontdaan en gedurende enkele jaren zocht hij Shams tevergeefs in Damascus. Daar kwam hij tot volgende gedicht:

Waarom zou ik zoeken? Ik ben hetzelfde als hem.
Zijn essentie spreekt door mij.
Ik heb naar mijzelf gezocht. (lit.5)

Rumi keerde vervolgens terug naar Konya en richtte zich geheel op het geven van les in het Soefisme. Ook ontwikkelde hij in die tijd de sama, de spirituele dans, waarmee de Mawlawi orde zo beroemd is geworden. In die tijd schreef hij ook veel gedichten die hij ondertekende met de naam van zijn verwenen vriend Shams-i Tabrizi. Op verzoek van een van zijn leerlingen begint hij met het schrijven van de eerste verzen van het grote gedicht dat het Mathnawi wordt genoemd.

Luister naar het riet van de fluit, hoe het vertelt
En hoe het klaagt, gekweld door de pijn van het afscheid!
“Sinds ik gesneden werd uit het riet van mijn vaderland,
huilt heel de wereld mee op mijn klanken.
Ik zoek een hart, gebroken door scheidingsverdriet,
Aan wie ik kan vertellen over de pijn van het scheiden….”
(uit lit.1 p.17)

De Mathnawi zou uiteindelijk uitgroeien tot zes boeken met meer dan 25.000 verzen en bevat, in de woorden van de dichter zelf, de wortels van de wortels van de wortels van de wortels van de religie en ontsluiert de mysteriën van de meest verfijnde wetenschap van God, de veiligste weg tot God en het meest duidelijke bewijs van God. (lit.6) Het stuk is later ook wel de “Koran van Perzië” genoemd. In de periode dat Rumi de Mathnawi dicteerde, onderrichtte hij ook veel leerlingen en voerde gesprekken met de politieke leiders van die tijd, die hij spiritueel trachtte te leiden. Van zijn gehoor maakten ook vrouwen deel uit. Uit de vele brieven die hij in die tijd schreef blijkt dat hij zich inzette voor de armen. Een ander belangrijk werk was de Fihima Fihi, bedoeld voor de volgelingen als leerwerk over spiritualiteit.

In de zomer van 1273 werd hij ziek en op 17 december 1273, tegen zonsondergang overleed hij. Hij troostte zijn vrienden met de gedachte dat de dood geen scheiding betekende, maar vereniging, zoals weergegeven in zijn gedicht:

Als ze mij op de dag van mijn dood.
diep in de aarde neerlaten –
denk dan niet dat mijn hart
nog op de aarde verwijlt.
Als je mijn draagbaar voorbij ziet komen,
laat het woord “scheiding” dan niet horen,
want het ontmoeten en vinden waar ik steeds
naar hunkerde,
zijn dan mijn deel.
Klaag niet “afscheid, ach afscheid!”
als men mij geleidt naar het graf,
want achter het gordijn
wacht mij een zalige aankomst…..
(lit.1 p. 22)

2. De werken van Rumi

Rumi’s belangrijkste werken zijn de werken van Shams-i Tabrizi, zo genoemd ter ere van zijn grote vriend en inspirator bestaande uit de Diwan, groot 40.000 verzen en de Mathnawi, groot ca. 25.000 verzen. Een groot deel van deze werken heeft hij de laatste 12 tot 14 jaar van zijn leven geproduceerd. De Mathnawi is een collectie van anekdotes en verhalen verkregen uit vele verschillende bronnen, zoals de Koran, volksverhalen, moppen en van extatische experimenten. Elk verhaal is weergegeven om een bepaald onderwerp te illustreren en vervolgens de moraal ervan te bediscussiëren. De hele islamitische wijsheid, geïnterpreteerd naar de Soefi traditie, vinden we er in terug. In tegenstelling tot de Diwan, is de Mathnawi relatief sober.


Rumi die de Mathnawi aan Husam Chalabi dicteerde, zei dat deze de enige was die de onmetelijke en geheime betekenis van het werk begreep. Van de proza die Rumi schreef is de Fihimafihi het belangrijkste werk. In dit leerwerk worden de verschillende aspecten van het spirituele leven uitvoerig beschreven.

3. Analyse en toelichting op enkele gedichten uit de Mathnawi

3a. Rumi’s gedachten over God

Heel het werk van Rumi is doordrongen van lofprijzingen aan God. Voor Rumi is God een levende God die zich aan hem heeft geopenbaard. God is geen oerbeginsel, dat zich na de schepping heeft teruggetrokken. Volgens Rumi wil God zich bekend maken door zijn onmetelijke rijkdom en barmhartigheid en hij wil gezien en bemind worden. Rumi geeft dit te verstaan met een ‘ woord’ van God dat overigens niet uit de Koran stamt:

“Ik was een verborgen schat en ik wilde gezien worden. Daarom schiep ik de wereld”.

Deze tekenen van God herkent Rumi in alles en overal. Hij is daarmee ook een grote vertolker van de Koran.(lit.1 p.42) De Koran zegt daarover: “God is de mens meer nabij dan zijn slagader en zijn tekens zijn overal zichtbaar”. (Soera 50,16) “We zullen hen onze tekens laten zien aan de einders en in jullie zelf”. (Soera 41,53) God schept ook onophoudelijke. De Koran zegt: “Hij valt niet ten prooi aan sluimer of slaap”. (Soera 2,255) en “Hij is steeds bezig met nieuwe werken”. (Soera 55,29)

Rumi zegt: de mens moet naar Gods schepping kijken en zo de weg naar God vinden, maar dan moet hij in alles wat hij ziet de onverklaarbare werkzaamheid van de schepper herkennen. Heel de wereld is slechts geschapen ter wille van God. Elke twijg, elke vogel, zelfs het kleinste stofdeeltje prijst Hem in zijn eigen taal. In de goddelijke eenheid is alles één en alle tijden zijn één in het diepste wezen van de schepper. De grote verscheidenheid ervan wordt pas zichtbaar in de schepping. Wat wij schepping noemen, is in waarheid niets dan de eeuwige manifestatie van Goddelijke wezenheid. (lit.2 p.44) Deze gedachte zijn niet nieuw, Rumi heeft deze waarschijnlijk overgenomen van al-Ghazali. (lit.1 p.44)

In moderne kringen tracht men Rumi ook wel los te zien van de Islam en hem voor te stellen als de vertegenwoordiger van een leer die boven alle godsdiensten staat. We mogen echter nooit vergeten dat de theologie en opvattingen van Rumi hun voedingsbodem in de Koran vinden. De vele verwijzingen in Rumi’s werken naar de Islam, de Koran en de Hadieth en naar het uitvoeren van de de rituelen tonen dit heel duidelijk aan.

3b. Enkele gedichten van Rumi uit de Masnavi

Uit de werken van Rumi heb ik enkele gedichten geselecteerd, die mij bijzonder aanspreken en waarvan de spirituele betekenis wordt toegelicht.

1. Luister naar het riet van de fluit, hoe het vertelt
En hoe het klaagt, gekweld door de pijn van het afscheid!
“Sinds ik gesneden werd uit het riet van mijn vaderland,
huilt heel de wereld mee op mijn klanken.
Ik zoek een hart, gebroken door scheidingsverdriet,
Aan wie ik kan vertellen over de pijn van het scheiden….”
(uit lit.1 p.17)

Dit gedicht over de rietfluit is één van de eerste gedichten van de Masnavi. De rietfluit speelt in de orde van de Mewlewi een belangrijke rol. Zij is het muziekinstrument dat de reidansen begeleidt.


De betekenis van de rietfluit in het gedicht is die van de ziel van de mens, die klaagt en treurt omdat hij gescheiden is van het rietbed, ofwel van de alles omvattende God, waar de ziel in huist.
Gesneden uit het riet van mijn vaderland duidt ook weer op diezelfde scheiding, de ziel afgescheiden van zijn vaderland het goddelijke.

Het hart heeft ook een bijzondere betekenis, in die zin dat de ziel in het hart zetelt en deze ziel deel is van God.

Het hart is ook de plaats waar de liefde voor een ander mens ontvlamt. Toen Rumi probeerde Shams terug te vinden in Damascus kwam hij tot het inzicht dat Shams en hij in essentie één waren in God en hij schreef daarover:

Waarom zou ik zoeken? Ik ben hetzelfde als hem.
Zijn essentie spreekt door mij.
Ik heb naar mijzelf gezocht. (lit.5)

Als Rumi in dit gedicht schrijft over een hart, gebroken door scheidingsverdriet, dan duidt dat in zijn geval niet alleen op de pijn als gevolg van de scheiding met God, maar tevens op de pijn als gevolg van de scheiding met zijn zeer geliefde vriend Shams. Overigens was er voor hem niet direct onderscheid tussen object en subject. Shams vertegenwoordigde voor hem tevens de Goddelijke liefde het ene Wezen dat alle individuele aspecten, tot openbaring brengt en ze tenslotte weer in eigen onmetelijkheid ten onder doet gaan. (lit.2 p.33)

2. Als tien lantaarns aanwezig zijn op één plaats,
verschillen ze van elkaar in vorm.
Toch kun je, wanneer je de aandacht vestigt op het licht,
niet onderscheiden welk licht afkomstig is van welke lamp.
In de geest is er geen verdeling,
bestaat geen individualiteit.
Zoet is de eenheid van de Vriend met Zijn vrienden.
Vang de geest en houd hem vast.
Help dit koppige zelf uiteenvallen
opdat je hieronder eenheid mag ontdekken
als een verborgen schat.
(I:678-683)

Uit: Roemi Juwelen - Een dagboek met 365 fragmenten van wijsheid
Uitgeverij Kosmos Z&K. Utrecht, 2001


De lantaarns, die allen anders van vorm zijn, is een metafoor voor de verschillende mensen of andere verschillende manifestaties van de schepping. Wanneer men zich echter niet focust op de verschillende vormen, maar op het licht dat deze vormen uitstralen, dan is er geen onderscheid meer. Met het licht wordt de essentie van de verschillende manifestaties bedoeld, de zielen als licht van God. Deze zijn allen één in het Goddelijke. Kijken we naar elkaar op het niveau van de geest, dus het Goddelijke dan is er geen verdeling. Deze eenwording met God is de zoete eenheid van de Vriend met zijn Vrienden.

Vang de geest en houd hem vast, betekent, dat je er steeds weer aan moet werken om dit te realiseren.Het koppige zelf is het verstand of het ego dat de ziel blokkeert om deze eenheid met God, de verborgen schat, te ontdekken.

De Soefi’s beroepen zich op de Koran, als zij stellen dat de mens een deel van God is. Zo wordt in de Soera van de ”de koe” uit de Koran aangetoond, dat menselijke wezens al hoger zijn dan engelen. In Soera 2, 34 zegt God namelijk tegen de engelen: “Buig eerbiedig neer voor Adam”. Buigen in de Islam betekent aanbidden met het hoofd op de grond. In deze Soera staat ook dat God aan Adam alle namen meedeelde. De Soefi denkers interpreteren de namen als de Ware Essentie van alles. De wereld is een creatie van God en heeft als het ware een Goddelijke inprent. De namen van God zijn gereflecteerd in de wereld. Als je naar de schepping kijkt, zie je de manifestatie van de namen van God. Adam, de mens, kent dus van binnen de ware essentie. Rumi gebruikt dit thema ook steeds in zijn werken door er in allerlei vormen op te wijzen dat je aan het oppervlak niet de ware Essentie van iemand kunt zien. Het convenant van Alastu zegt: “Alastu birabbikum” “Ben ik niet uw Heer”. Menselijke wezens hebben de kennis van God in zichzelf (zie het convenant, Mithag). Dat menselijke wezen en God gelijk zijn, baseren de Soefi’s ook op het deel van de De Koran dat vermeld dat God om de mensen te kunnen scheppen hen tezamen bracht en “ Hij blies zijn Geest in de mens”. Dus de mens heeft een deel van God in zich. Boodschappers herinneren een mens aan datgene dat hij al weet. Al Gazzahli zei over de ziel: Je hebt een deel het zelf (naf), dat potentieel goed of slecht kan zijn en je hebt een deel: de Goddelijke ziel (ruh). Om God te kunnen realiseren, moet je alleen jezelf realiseren.

In dit gedicht van Rumi wordt het Goddelijke als licht voorgesteld. Deze metafoor van God als licht komt in het Soefisme veel voor en vindt zijn basis ook in de Koran. In de Koran zien we deze omschrijving van God als licht in Soerat 24, Soerat an-noer, de Soera van het licht. Hier staat namelijk: “God is het licht van de hemelen en de aarde” en “God leidt tot Zijn licht wie Hij wil”.

3. Weet dat de uiterlijke vorm voorbijgaat,
maar dat de werkelijke wereld
voorgoed blijft bestaan.
Hoe lang staar je je nog blind
op de vorm van de kruik?
Laat dat ding toch, zoek het levende water!
(II, 1020-1021)

Uit: Roemi Daglicht - Een dagboek van spirituele leiding
Uitgeverij Kosmos Z&K. Utrecht, 2000

Ook in dit gedicht zien we weer dat je niet naar de uiterlijke vorm moet kijken, naar de vorm van de kruik, maar naar de werkelijke wereld, de ziel die tot God behoort, het levende water in de kruik.

De vergelijking van het Goddelijke met het levende water zien we ook in het volgende gedicht van Rumi.

4. Degene die het schuim ziet, verklaart het geheim,
terwijl wie de Zee ziet verbijsterd is.
Degene die het schuim ziet, neemt zich iets voor,
terwijl wie de Zee kent, zijn hart ermee verenigt.
Degene die de schuimvlokken ziet, wikt en weegt,
terwijl wie de Zee ziet, zijn bewuste wil heeft opgegeven.
Degene die de vlokken ziet, is voortdurend in beweging,
terwijl wie de Zee ziet, vrij is van huichelarij.
(V:2908-2911)

Uit: Roemi Juwelen - Een dagboek met 365 fragmenten van wijsheid.
Uitgeverij Kosmos Z&K. Utrecht, 2001

De Zee is hier, het levende water, de Goddelijke essentie van alles. Het schuim op de Zee is de buitenkant, de vorm van de kruik. Degene die het schuim ziet, het geheim verklaart, zich iets voorneemt, wikt en weegt en voortdurend in beweging is, staat voor de mens, die de essentie niet ziet, maar het wel verklaart. In het woord verklaren, werd door Rumi waarschijnlijk een relatie gelegd met de manier waarop de scholastieke Islam theologen het Goddelijke geheim probeerden te verklaren. Deze islam theologen probeerden God met het verstand te verklaren., maar vergaten daarbij dat God alleen met het hart, en met de taal van de ziel kan worden herkent. Rumi had daar weinig begrip voor. De vergaande theologische verhandelingen konden hem niet boeien.

4. Vergelijking van het Soefisme met het Hindoeïsme

In tegenstelling tot de Islam is het Hindoeïsme niet terug te voeren naar de openbaring van één heilige schrift door één grote profeet. Het Hindoeïsme is veel meer een cultuur, die in de loop van de geschiedenis is gevoed door allerlei ontwikkelingen en op een soort organische manier is gegroeid. Het Hindoeïsme kent een veelheid aan Goddelijke wezens en heilige schriften, waarvan rationeel historisch gezien veelal niet duidelijk is waar de oorsprong ligt. Afhankelijk van culturele omstandigheden zijn namen en gedaanten van de Goden in de loop van de geschiedenis ook nog eens verandert.
Op het eerste gezicht lijkt het Hindoeïsme wel de tegenpool van de Islam. Tot dat we door deze buitenkant naar de essentie ervan kijken. Het Hindoeïsme kent namelijk één prachtig overkoepelend en alles omvattend basisprincipe:

“Alle verschijningsvormen, Goden, mensen, dieren, planten en dingen zijn in essentie onderdeel van één waarheid,
het Brahman, het allerhoogste en alles doordringende Goddelijke principe. De manifestatie van het principe in de mens is het Atman, de menselijke ziel, het zelf”.



Dit Brahman, ook wel “de Ene” genoemd is het oerprincipe van de schepping en heeft net als de schepping zelf zoveel gezichten, dat ieder aspect van die schepping, ieder mens en ook ieder menselijk principe zich daarin weerspiegelt kan zien. Al die verschillende Goden zijn alleen maar verschillende gezichten van dat “Ene”. Realisatie is dit principe herkennen en ervaren. Iemand die gerealiseerd is ziet in alles het Goddelijke principe (lit.8)

In de Upanishads, onderdeel van de Veda’s wordt uitvoerig ingegaan op deze bijzondere relatie tussen mens en God. Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in de Svetasvatara Upanishad. Het Goddelijke principe wordt voorgesteld als een enorm rad, dat alles omvat, het Brahmanwiel en de mens als een zwaan, die zich niet realiseert, dat hij deel is van dit Goddelijke systeem.

“In ’t grote Brahmanwiel, dat het al in gang brengt.
En insluit, wiekt de zwaan rondom en meent,
Dat hij verschillend is van de Beweger.
Door Hem begunstigd, komt hij tot onsterfelijkheid”. (lit.9 p.89,90)

Dit prachtige vers uit de Svetasvatara Upanishad had door Rumi geschreven kunnen zijn
Hieruit blijkt dat de essentie van het Hindoeïsme en de essentie van het Soefisme in principe hetzelfde zijn. Ook hier zien we weer zo’n mooi voorbeeld, dat op het spirituele, mystieke niveau er vaak geen verschillen meer zijn tussen de verschillende tradities.

Literatuur
  1. Schimmel A. (2002), Meesters in spititualiteit. Rumi. Uitgeverij Averbode.
  2. Brakel Buys R. van (2001), Rumi. Verhalen uit de Mashnawi. East-West Publications. Den Haag/Londen.
  3. Deepak Chopra (2002), Liefdesgedichten van Rumi. Altamira-Brecht BV.
  4. http://www.khamush.com/life.html
  5. http://ichthustref.nl/hoofdmap_links/lexikonfilosofen/filosofen-lexicon/Rumi.htm
  6. De mystieke poëzie van Djelaloeddin Roemi. Sipko den Boer.
  7. http://members.tripod.com/~denboer-s/frame2/gedichtenuitdemasnavi.htm
  8. Spiritualiteit.com Artikel Hindoeïsme
  9. Blok A.J. (1994) Oepanisjads. Ankh-Hermes bv- Deventer.
  10. Leemhuis F. (2002) Vertaling van De Koran. Fibula Houten
  11. KUN. Colleges Spiritualiteit Islam. Prof. Abdulkader Tayob.

Bram Maljaars, 17 nov. 2003