Hawking en de oerknal

Gepubliceerd op Auteur HansEen reactie plaatsen

Aardig gesprekje bij DWDD (15-10-2018) over het recent posthuum gepubliceerde boek van de natuurkundige Stephen Hawking. Al snel concentreerde zich het gesprek op de vraag of er in de natuurkunde nog wel een plaats is voor ‘God’. Het boek wijdt een hoofdstuk aan die vraag en ik was verheugd te zien dat de uitgenodigde fysicus, Vincent Icke, dit bestempelde als het zwakste hoofdstuk van het boek.

Hawking, meer dan enig ander, legde (in A brief history of time) aan ons allen uit hoe het allemaal begon: de oerknal, de ‘big bang’. Maar van Nieuwkerk stelde dé belangrijke vraag: “Wat was er dan vóór die oerknal?” Op die vraag zijn twee soorten antwoorden mogelijk.

Het eerste en meest gegeven antwoord is wat de gast, wellicht noodgedwongen, gaf: tijd onstond pas door de oerknal en er bestaat dus niets zoiets als ‘vóór de oerknal’; de vraag heeft geen betekenis.
Dit antwoord is moeilijk te verteren. Nadat we alles van Hawking en anderen hebben doorgelezen begrijpen we er eigenlijk nog niets van. Dat is ook logisch: om Hawkings een béétje te begrijpen moet je minstens 10 jaar full-time studeren en daarmee liefst jong beginnen. En dan nóg is het de vraag of je zo’n antwoord als bevredigend kunt ervaren.

Dat wordt nog moeilijker naarmate je langer leeft want dan maak je mee dat ‘het toch allemaal anders ligt’. In toenemende mate twijfelen fysici nu aan ‘the big bang’ en spreken van ‘the big bounce’. Daarmee wordt bedoeld dat er vóór de ‘big bang’ al een universum bestond dat zijn einde vond in ‘the big crunch’. Dus tóch iets vóór die big bang? Had Hawking het mis; zat er een foutje in zijn bewijsvoering of betekent ‘bewijs’ eigenlijk niks? Nee, zo ligt het niet. Het komt er maar op aan hoe je ‘tijd’ definieert. Hawking’s meer recente theorieën maken o.m. duidelijk dat het verleden evenzeer veranderd kan worden als de toekomst en dat we nú nog onze ontstaansgeschiedenis kunnen veranderen. Om dat te begrijpen moet je 10 jaar… enz.
Maar intussen zitten wij bij dit nieuwe model alweer met de vraag “Maar hoe en wanneer begon dan die eindeloze reeks van universums die ontstaan en weer (bijna) verdwijnen?”

Het andere antwoord wordt door de presentator naar voren gebracht, een uitspraak van (nobelprijswinnaar) Ben Feringa: “Bij die vraag sta ik eigenlijk, als natuurkundige, met lege handen.” Dit antwoord lijkt me meer oprecht en meer diepgravend.

Velen menen dat de natuurkunde ‘god’ heeft ondergraven: als we alles natuurkundig kunnen verklaren, waar hebben we god dan nog voor nodig? “We hebben een ingeboren behoefte om in een god te geloven” zei de natuurkundige Icke, maar dat gaat voorbij aan de echte moeilijkheid. Of je nou wel of niet in god gelooft, het idee dat ‘tijd’ op zeker moment is ontstaan en dat het dus geen zin heeft om te spreken van ‘vóór dat moment ‘ is voor vrijwel niemand (ik denk zelfs voor niemand) écht te behappen. Als het gaat om ‘onze schepping’ kunnen we er eigenlijk helemaal niets mee. En dan heb ik het er nog niet eens over dat het ontstaan van leven glashard indruist tegen de 2e hoofdwet van de thermodynamica en ook niet over onze ‘vrije wil’ die volgens de natuurkunde niet kan bestaan.

De wetenschap, met name natuurkunde, is al ruim een eeuw niet meer te volgen voor buitenstaanders. Ik bedoel dat geenszins als verwijt; ik wil alleen maar duidelijk maken dat wij het moeten doen met populariserende artikelen waarin steeds ‘analogieën’worden gebruikt, dus zaken die zich volgens de auteur ‘als het ware, in dit opzicht, zo’n beetje ongeveer net zo’ afspelen. Maar ondanks een analogie als ‘voetbal is oorlog’ krijg je niet een goed idee van wat oorlog werkelijk inhoudt door naar een voetbalwedstrijd te kijken en nog minder krijg je echt begrip van de natuurkunde uit de ons in de pers en populariserende boeken gepresenteerde analogieën. Dat geeft allemaal niks, integendeel: ze zijn leerzaam en nuttig en hopelijk stimuleren die verhalen jongeren om ‘het pad van de wetenschap’ te kiezen, maar om daar nou ‘mijn wereldbeeld’ of ‘mijn bestaan’ aan op te hangen vind ik ze veel te dun en vooral ook veel te tijdgebonden. Het idee dat wetenschap en religie met elkaar in tegenspraak zijn beschouw ik sowieso als láng achterhaald.

De DWDD uitzending ging vrij uitvoerig in op Hawking’s hoofdstuk over de vraag “Bestaat god?”. De gast, Vincent Icke, constateerde dat wij een ‘ingeboren neiging om te geloven’ hebben en ik denk wel dat dit waar is maar zou willen dat het minder als een soort ‘aangeboren handicap’ klonk. Ik denk dat die ‘aangeboren neiging’ onverbrekelijk samenhangt met ons bewustzijn en het idee van ‘ik’ en ‘zelf’. Ik besta, net als de auto die ik nu buiten zie, maar ik weet ook dat mijn ‘bestaan’ verschilt van dat van die auto. Wát is het nou precies waardoor ik me zo verschillend weet van een auto of een baksteen? Wat is mijn ‘ik-gevoel’; wat geeft me het idee dat ik besta als ‘mens met een vrije wil’? Eigenlijk weet ik niet eens wat ‘ik’ inhoudt en evenmin wat ‘bestaan’ betekent. Voor mij is god de erkenning van mijn onwetendheid.

Ik besluit met twee antwoorden op de vraag “bestaat god?’ die diepe indruk op mij maakten.

“The heart needs a ‘thou'” (gezegd door een rebbe waarvan ik de naam vergat)

“God exists, the same way you exist.
God doesn’t exist, the same way you don’t exist.”
(Sufi Elias Amidon)

Hans

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *